Denk, Danny! Denk! Je bent
in het nauw gedreven. Opgejaagd wild! Dit zijn de momenten waarop je moet laten
zien uit welk hout je gesneden bent. Berkenhout uiteraard, maar ik weet zelf
wat ik bedoel. Denk! Brood uit de diepvries halen? Idioot! Dat is bevroren,
man. Je moet dat ’s avonds of zo beginnen te ontdooien en er zit trouwens
alleen maar volkorenbrood in de diepvries en dat vreten, buiten Brent, de
kinderen niet, oetlul! Oetlul? Dr. Oetker? Is het te vroeg voor diepvriespizza?
Voor mij alleszins niet. Nee, joh, dat gaat ze nooit goedkeuren. Denk,
godverdomme!
Twee minuten geleden heeft
mijn vrouw vastgesteld dat het brood op is. Het is tien over zeven in de
ochtend en ik heb ab-so-luut geen zin om naar de bakker te gaan. Het heeft
gevroren. Voor de eerste keer sinds heel erg lang en als dingen heel erg lang
geleden zijn, dan ontwikkel ik er een angst voor. Bovendien heb ik enorm slecht
geslapen en bibber ik als een Parkinson-patiënt die met blote voeten in een
emmer ijswater staat. Ik zou beter wat minder lachen met andermans aandoeningen
en wat bij aandoen. Dicht die diepvries. Geen optie. IJskast! Yoghurt! We eten
allemaal yoghurt in plaats van brood. Nee, dat gaat die hongerige wolven niet
doen stoppen met huilen. No way.
En net op een dag als
vandaag zijn er geen fucking afbakbroodjes in huis te vinden. Dat moet jaren
geleden zijn. Om van te rotten is het. Om instant melaats te worden! Ik zal
willens nillens naar de bakker moeten in deze Siberische omstandigheden. De
warme bakker dan nog. Hoe sarcastisch kan het in hemelsnaam worden? Bijtende
spot in de bijtende koude. Onafwendbaar en inevitabel tegelijk gaat het zijn.
Onvermijdelijk en onontkoombaar. Zo dadelijk sta ik buiten in de gure wind het
ijs van de autoruiten te krabben. Ik wil wenen. Auw, wat zullen mijn handen pijnlijk
verkleumen en later paars verkleuren en gevoelloos worden. Het gaat tot
vanmiddag duren voor ze weer enigszins opgewarmd zullen zijn. Maar wat hebben
we hier? Achter al die potten yoghurt en puddinkjes? Yes! Voorverpakte
pannenkoeken en poffertjes! Zijn ze nog goed? Zijn ze echt nog goed? Minstens
houdbaar tot ... Ja! Nog tot overmorgen! There is a God! I believe! I believe!
Vreugdesprongetjes.
Als een halve gek duw ik de
deur open, ren de keuken in en roep op mijn enthousiastst (stststst, ik hou van
dat woord): ‘Wie ... lust ... er ... pannenkoeken of poffertjes?! Ik dans en
zwaai met de lekkernijen als een cheerleader met pompons. In geen tijd gaat het
publiek helemaal door het lint. Er wordt gesmuld en gesmikkeld en als iedereen
bijna verzadigd is, schieten er nog drie pannenkoeken en een paar poffertjes
over. ‘Nog net genoeg als afsluitertje voor onze vier kinderen!’ roep ik
geestdriftig. ‘Ik wil nog een pannenkoek!’ schreeuwen Wout en Brent
gelijktijdig. ‘Ik ook!’ gilt Larissa meteen. Yalinka is de jongste. Ze kijkt
iedereen even heel kort afzonderlijk aan en zegt dan, heel beredeneerd: ‘Ok,
dan zal ik mij wel op-pofferen!’ Terwijl ze dat laatste woord traagjes
uitspreekt, maakt ze met wijs- en middelvingers van haar kleine handjes het
aanhalingstekensgebaar. Ze lacht, knipoogt naar mama, gooit de laatste
poffertjes op haar bord en begint er lustig poedersuiker op te strooien.
Mama Sabrina kijkt naar mij.
Haar ogen fonkelen. Dit is wederzijdse trots in zijn puurste vorm. Onze dochter
van amper zeven heeft zonet een prima woordspeling gefabriceerd. ‘Alsof ze van
mezelf zou zijn,’ zeg ik op de manier waarop een obese West-Vlaamse
keukenbouwer dat zou zeggen, doelend op de woordspeling en misschien ook wel
een beetje op de dochter, al twijfel ik daar niet aan. ‘De opvolging is
verzekerd!’ juich ik extreem blij en ik wrijf Yalinka triomfantelijk op haar
rugje. Ik kijk naar Sabrina. Haar fierheid is verdwenen, als sneeuw voor de
zon. Ze heeft haar hand op haar voorhoofd, schudt van nee en kijkt mismoedig in
de richting van de tuin, waar het gras nog wit is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten