In ver vervlogen tijden,
waarin vogels ver vlogen en nog lang niet allemaal huismussen waren, met
uitzondering van hier en daar een postduif, waarin ververs nog niet allemaal
huisschilders waren, wel, in deze precoroniaanse periode speelt deze anekdote zich
af.
Op een zorgeloze
zaterdagochtend sprong ik samen met mijn dochter in de auto voor een
niet-noodzakelijke, doch nuttige verplaatsing. Later die dag moest er immers
nog spaghettisaus gemaakt worden en de ingrediënten die daarvoor nodig waren,
waren ver te zoeken en dus moesten we naar een warenhuis waar die waren
voorradig waren.
Voor we ons winkellijstje
konden afwerken, stond er nog een korte passage langs het postpunt op het
programma. Het gebeurt wel eens dat mensen mij vragen om een van mijn boeken
gesigneerd per post te versturen. Dat gebeurt dan steevast bij het vroegere
krantenwinkeltje van Nadia. Eigenlijk is het nog steeds een krantenwinkeltje,
maar omdat er al lang veel minder kranten of weekbladen gelezen en sigaretten
gepaft worden, heeft Nadia zich al een paar keer moeten herpositioneren en
heruitvinden. Ze werd postpunt, broodverkoopster en interieurspecialiste.
Allemaal min of meer tegelijkertijd. Naast sandwiches, pistolets, wit gesneden
tijgerbrood, nachtlampjes, vazen en tafellakens verkoopt ze ook nog steeds wat
krantjes, boekjes en kansspelen. Zelf vind ik dat allemaal te uiteenlopend, dus
wandel ik telkens rechtstreeks naar de rode stip op de vloer ergens in een
hoekje van de winkel. Het is een wachtstip voor mensen die postzaken te
verrichten hebben. Mensen die het niet erg vinden om de drukte te ontlopen en
te wachten tot elke commercieel interessantere klant heeft aangekocht waarvoor
hij of zij gekomen is. Geduldige mensen. Een soort waartoe ik gelukkig behoor
en mijn jongste dochter heel soms ook.
Over Nadia zelf geen
klachten. Nadia heeft het vriendelijke, opgewekte gezicht dat je verwacht van
winkelpersoneel, maar je merkt al binnen de vijf seconden dat haar vriendelijke
opgewektheid authentiek is en niet louter klantgericht. Ik hou van
levenslustige positivo’s.
‘Dag meisje! Ben jij vandaag
met jouw papa op stap?’ vraagt ze lachend aan mijn kleine spruit, terwijl ik
een adres op de grote, gewatteerde enveloppe schrijf die ze me net met een
brede glimlach heeft aangereikt, ook al is het verstrekken van dat soort
enveloppen al lang routine geworden. Ik ben gek op routines, zeker als de
uitvoering ervan op vrolijke wijze gebeurt. Het bespaart energie,
instructieverstrekkingen en verrekkingen van ongetrainde lachspieren.
‘Ja, we gaan hierna ook nog
winkelen, want onze ijskast was helemaal leeg,’ zegt een al bijna even vrolijke
Yalinka, want zo heet ze, een beetje kwistig met informatie, maar dat is
schattig op die kinderlijke leeftijd.
‘Aha, dan ga jij samen met
je papa zo dadelijk nog allerlei lekkere dingetjes kopen!’ riep Nadia als een
volleerde kinderanimatrice met een steeds hoger wordend stemmetje.
Yalinka’s antwoord liet lang
op zich wachten. Zo lang dat het eigenlijk niet meer kwam en ik, de
interieurmeubeltjes reddend door als woordvoerder op te treden, iets zei in de
trant van: ‘Dat gaan we heel zeker, want er moet nog spaghettisaus gemaakt
worden.’ Yalinka is dol op koken en mama of papa assisteren in de keuken, dus
probeerde ik haar enthousiasme op te wekken door het snijden van diverse verse
groenten en het kliederen met tomatensaus in het vooruitzicht te stellen, maar
het was geen boter in de kookpot, maar eerder aan de galg. Yalinka zweeg en
keek naar de rode stip op de vloer. Kijkend naar de vloer en met een lange lip
verliet ze aan mijn zijde het veelzijdige zaakje van Nadia. Ik zwaaide en zei
‘tot volgende keer!’ en Nadia wenste ons nog een fijn weekend, maar haar
vriendelijke opgetogenheid was nu deels vervangen door onzekerheid en onbegrip.
Haar glimlach deed een beetje pijn. Ik had medelijden met Nadia.
Het was pas toen we de
vijftig meter naar de auto hadden afgelegd, ingestapt waren en aan het eerste
verkeerslicht richting warenhuis stonden te wachten, dat de stilte verbroken
werd.
‘Wat denkt die wel? Wat
denkt die wel, zeg? Dat ik een klein kind ben? Ik ben zeven jaar hé. Zeven!’
Zwijgend lach ik inwendig.
Uit zelfbehoud laat ik niets blijken. Ik blijf haar even bekijken en merk hoe
ze steeds bozer wordt, ook al is het hele drama al lang achter de rug. Plots
trekt ze een geforceerd en overdreven blij gezicht, maar al snel begint ze
hoofdschuddend snerpende klanken te produceren. Bij elke lettergreep schudt ze
haar hoofdje van links naar rechts. Met haar ogen in overdreven spreidstand,
roept ze, min of meer een kraai of een andere vervelende vogelsoort imiterend:
‘Ga-jij-samen-met-jouw-papa-allerlei-lekkere-dingetjes-kopen, klein-kindje?’
Waarna haar blik plots weer boos wordt en ze een aantal vrij onschuldige
scheldwoorden uitstoot, variërend van ‘zaag’ tot ‘trut’.
Mijn boeken zijn te zwaar om
rond de nek van een postduif te binden, dus zal ik Nadia in het postcoroniaans
tijdperk nog vaak onder ogen komen. Ik hoop dat ze het voorval tegen die tijd
vergeten is. Yalinka houd ik alleszins nog even in quarantaine.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten