dinsdag 2 juni 2020

LEONELF NEGENS

Leonelf Negens had veel fantasie, een goed geheugen en een gezonde appetijt. Eufemistischer kan je iets niet uitdrukken. In feite vrat ze de hele dag, verspreidde ze in het beste geval halve waarheden, waarvan ze minstens de helft bijverzon en opsmukte met allerlei vunzige verzinsels. Deze ontsproten uit haar ziekelijke brein, dat opgedeeld werd in twee helften grijsroze rundsgehakt dat al lang over de vervaldatum scheen, maar waarmee ze probleemloos kon inpikken op verhalen die ze in het verleden reeds verzon. De zon zelf scheen in haar nabijheid niet al te vaak. Het leek alsof haar persoonlijkheid en haar imposante lichaam alles constant overschaduwden. Iedereen kende Leonelf, maar buiten haar grote kledingmaat had ze geen vrienden. Overdrijven was haar tweede natuur. Haar gehakt was pittig gekruid en haar waarheid volgde haar lichaamscontouren. Aangedikt. Telkens weer. Geen gezonde geest in een gezond lichaam, maar een olifantengeheugen in een olifantachtig karkas. Zelf zou ze er minstens olifantvijfentachtig van maken.

In die schaduw leefde Thomas Put, haar echtgenoot. Tegenpolen trekken elkaar aan. Hij was alles wat zij niet was. Vooral graatmager, maar ook een realist. In het dorp stond hij bekend als ‘de sceptische Put’, in de eerste plaats omdat hij zo ongeveer de enige dorpeling was die op zondag nooit naar de kerk ging, maar vooral vanwege zijn beroerde lichaamsgeur. Iedereen had de indruk dat hij onder Leonelfs spreekwoordelijke en allesverpletterende sloef lag. Toch was hij nagenoeg altijd opgewekt. Misschien kwam dat wel doordat hij bestand was tegen Leonelf, vanwege zijn ongelovigheid. Het enige wat ze gemeen hadden was dat ze slecht roken. Hij omdat hij betwijfelde dat regelmatig baden wel gezond was en zij omdat ze een aangeboren gebrek aan reukzin had.

Zoals je zou verwachten had Leonelf zware studies gedaan. Geneeskunde en farmacie, aan de universiteit van Leuven. Daar had ze Thomas leren kennen. Hij was er klusjesman, maar zou zich later bijscholen als apotheekassistent. Samen runden ze al decennialang de dorpsapotheek, al was Leonelf uiteraard the leading lady. Vooral leading. Lady niet zozeer.

‘Leonelf, Leonelf! Mijn been doet zo zeer! Alhoewel, niet zozeer zeer, maar het jeukt als de hel! Je moet me iets geven! Kijk!’ Aan het woord was Gilberte DenDonder, een vaste klant, want hypochonder. Ze trok meteen haar kous af en toonde haar linkerbeen, waarop inderdaad enkele rode vlekken en wondjes stonden.

‘Dat is gewoon wat eczeem,’ stelde Leonelf koeltjes en luidop vast, ‘en daarmee is de kous af. Grapje! Uiteraard is het veel erger dan dat. Aan die vervaarlijke kraters op je poten te zien lijkt het mij een duidelijk geval van het Syndroom van Roodhooft. Ik leg uit, want ik zie de verwarring op je gezicht. Het heeft niets met een rood hoofd te maken, of toch niet noodzakelijk. Als we niet ingrijpen, zal heel je lichaam vol uitslag komen te staan. Rudolf Roodhooft was de arts die in 1867 zelf aan de toen nog naamloze aandoening leed. Totaal ongevaarlijk, tenzij je ervan sterft. Zoals hij. Zeker niet aan krabben. Ik los dat op, met wonderzalf. Het wordt fantastisch, meesterlijk en virtuoos! Een magistrale bereiding!’

Gilberte was er helemaal van aangedaan, al was haar linkerbeen bloot. Zoals gewoonlijk had Thomas de situatie op de achtergrond gevolgd.

‘Rustig maar, Gilberte. Leonelf overdrijft. Jij hebt gewoon een beetje last van huidirritatie en Leonelf gaat zelf een zalfje samenstellen. Men noemt dat in apothekerstaal een magistrale bereiding en dat heeft helemaal niks met wonderen te maken. Meer is er niet aan de hand. Of in dit geval aan je been.’

Het was vooral zijn daaropvolgende vette knipoog die haar geruststelde. En zijn lachje.

‘Trouwens,’ giechelde hij, ‘ik heb zelf ook ooit een magistrale berijding gedaan. Met de lange ij van lijdend, toen ik in mijn jonge tijd missionarisje speelde met Leonelf. Een moeilijke evenwichtsoefening, ik zweer het je. Soit, dat resulteerde in de geboorte van onze zoon Pietje, weliswaar na een draagtijd van achttien maanden. Ondertussen is hij achtentwintig en een klein beetje zwakzinnig, maar dat weet je. In het dorp hier weet iedereen altijd alles. Vanochtend zei Pietje plots: ‘Mam moet mijn boterham smeren.’ Boos dat ik werd! Ik zei hem dat zijn moeder helemaal geen mammoet is, dat mammoeten al lang uitgestorven zijn en dat mama een nog springlevende obese olifant is, zij het niet erg vaak springend, tenzij uit haar vel als ze dit hoort.’

Horen deed ze, uit haar vel springen nog net niet. Haar magistrale bereiding was vlugger klaar dan verwacht. Ze zag hoe Thomas flirtend knipoogde, hoe hij Gilberte opvrijde en wellustig over haar gezonde rechterbeen wreef.

De woede, de jaloezie, de negativiteit, haar jarenlange slechte eetgewoonten ... Ze stuikte in elkaar en stierf ter plekke. Een hartaanval, zo zou veel later blijken, na een loodzware en uitputtende autopsie. In alle anonimiteit en met een industriële graafmachine werd ze begraven.

Meer dan een jaar later, op 1 november om precies te zijn, bezochten Thomas, Gilberte en Pietje het kerkhof. Samen waren zij inmiddels een gelukkig gezin, waarin humor, eerlijkheid en positiviteit centraal stonden. Ze lachten en praatten. Pietje was gelukkiger dan ooit. Gilberte vertroetelde hem en dat leek een gunstige invloed op Pietje te hebben. Dagelijks smeerde ze zijn boterhammen. Met liefde en choco. Ze wandelden langs graven, grapten, grolden en vertelden zo druk, dat ze uiteindelijk vergaten waarom ze eigenlijk het kerkhof bezochten.

Honderd meter eerder, in de schaduw van een imposante eik, bevond zich een eenvoudig houten kruis met een zwart naambord, waarop stond: ‘HIER RUST LEONTIEN ACHTEN’. Alleen Thomas kende haar echte naam.

 

 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

DE VISSER

Helemaal alleen Turend in het water Niemand om hem heen Hij is niet zo’n prater Onopvallend Leeft hij zijn leven Wat zou hij g...