zaterdag 13 juni 2020

DE VISSER


Helemaal alleen

Turend in het water

Niemand om hem heen

Hij is niet zo’n prater

Onopvallend

Leeft hij zijn leven

Wat zou hij graag om iemand geven

Zingt hij zachtjes

Hij neuriet

Niemand ziet hem zitten of staan

Verscholen in het riet

Neuspeuteren is toegestaan

Krabben waar het kriebelt

Terwijl het water weerspiegelt

Is hij het die reflecteert

Scholen vissen zwemmen voorbij

Wanneer hij leert

Hengelen is niets voor mij

Tenzij naar aandacht

Liefde als het even kon

Mijmerend in de lentezon

Vist hij

Maar niet heus

Helemaal alleen

Vist hij

Even in zijn neus

 -----


Recensie "Oprecht voor de Raap" door Valeries Boekenwereld


Na Eitjes in de bedpan kruipen we in Oprecht voor de raap opnieuw in het hoofd van Danny. In de stijl die ook het vorige boek kenmerkte, maken we opnieuw kennis met zijn gedachtenkronkels en toespelingen op het dagdagelijkse leven rondom hem. Hij gaat op zijn eigen manier om met zijn angsten, diepgewortelde gedachten en vreemde fascinaties, maar vooral met het leven zoals het komt. Soms leidt hij je op hoffelijke wijze om de tuin, waar hij taalkundige tomaten en woordspelige worteltjes kweekt. Raap al je moed samen en kruip mee in zijn hoofd in Oprecht voor de raap.

Een kijkje in het hoofd van Danny lijkt soms heel chaotisch met alle gedachtekronkels die daar door elkaar heen lopen, maar toch is het heel herkenbaar hoe je hersenen soms een loopje met je nemen zonder dat je daar controle over hebt. Daarnaast kan Danny Vandenberk spelen met taal alsof het kinderspel is, maar we weten allemaal dat dat echt een talent is en totaal niet zo vanzelfsprekend als hij doet uitschijnen. Die vanzelfsprekendheid zorgt er wel voor dat je doorheen de verhalen vliegt en het boek in geen tijd uit hebt.

Het fijnste aan Oprecht voor de raap is dat je het boek kan lezen zoals je wil: van voor naar achteren, van achter naar voor of gewoon willekeurig fragmenten uitkiezend waar je zin in hebt. Lees het ook zeker opnieuw, of sla stukjes over, maar bovenal: geniet want dat is het enige wat er hier echt toe doet. Zonder de lezer onder druk te zetten, zorgt Vandenberk ervoor dat je je eigen gedachten even kunt vergeten en je kan verliezen in die van hem. Sluit de realiteit even buiten en kruip in het hoofd van deze taalkunstenaar.

Vandenberk haalt zelf af en toe aan dat zijn leven met autisme voor bijzondere situaties kan zorgen en dat sommigen hem raar of gek vinden, maar toch is veel van wat hij beschrijft herkenbaar. Dat idee, dat mensen met een label, toch niet zo veel verschillen van anderen, is een mooie boodschap die hier subtiel in de verf wordt gezet, maar er zeker moet zijn. Buiten alle woordgrapjes, seksistische mopjes en verrassende gedachtenkronkels is er in dit boek ook plaats voor emoties en fijngevoeligheid, bijvoorbeeld omtrent zijn liefde voor zijn kinderen of zijn vrouw. Die combinatie maakt van dit boek opnieuw een bijzonder pareltje waar menig lezer van zal genieten.

Oprecht voor de raap is oprecht, eerlijk en opnieuw een voorbeeld van de fijngevoeligheid van onze taal. Het talent van Vandenberk lijkt onuitputtelijk en doet verlangen naar meer!

 


dinsdag 9 juni 2020

WAAR HET GRAS NOG WIT IS


Denk, Danny! Denk! Je bent in het nauw gedreven. Opgejaagd wild! Dit zijn de momenten waarop je moet laten zien uit welk hout je gesneden bent. Berkenhout uiteraard, maar ik weet zelf wat ik bedoel. Denk! Brood uit de diepvries halen? Idioot! Dat is bevroren, man. Je moet dat ’s avonds of zo beginnen te ontdooien en er zit trouwens alleen maar volkorenbrood in de diepvries en dat vreten, buiten Brent, de kinderen niet, oetlul! Oetlul? Dr. Oetker? Is het te vroeg voor diepvriespizza? Voor mij alleszins niet. Nee, joh, dat gaat ze nooit goedkeuren. Denk, godverdomme!

Twee minuten geleden heeft mijn vrouw vastgesteld dat het brood op is. Het is tien over zeven in de ochtend en ik heb ab-so-luut geen zin om naar de bakker te gaan. Het heeft gevroren. Voor de eerste keer sinds heel erg lang en als dingen heel erg lang geleden zijn, dan ontwikkel ik er een angst voor. Bovendien heb ik enorm slecht geslapen en bibber ik als een Parkinson-patiënt die met blote voeten in een emmer ijswater staat. Ik zou beter wat minder lachen met andermans aandoeningen en wat bij aandoen. Dicht die diepvries. Geen optie. IJskast! Yoghurt! We eten allemaal yoghurt in plaats van brood. Nee, dat gaat die hongerige wolven niet doen stoppen met huilen. No way.

En net op een dag als vandaag zijn er geen fucking afbakbroodjes in huis te vinden. Dat moet jaren geleden zijn. Om van te rotten is het. Om instant melaats te worden! Ik zal willens nillens naar de bakker moeten in deze Siberische omstandigheden. De warme bakker dan nog. Hoe sarcastisch kan het in hemelsnaam worden? Bijtende spot in de bijtende koude. Onafwendbaar en inevitabel tegelijk gaat het zijn. Onvermijdelijk en onontkoombaar. Zo dadelijk sta ik buiten in de gure wind het ijs van de autoruiten te krabben. Ik wil wenen. Auw, wat zullen mijn handen pijnlijk verkleumen en later paars verkleuren en gevoelloos worden. Het gaat tot vanmiddag duren voor ze weer enigszins opgewarmd zullen zijn. Maar wat hebben we hier? Achter al die potten yoghurt en puddinkjes? Yes! Voorverpakte pannenkoeken en poffertjes! Zijn ze nog goed? Zijn ze echt nog goed? Minstens houdbaar tot ... Ja! Nog tot overmorgen! There is a God! I believe! I believe! Vreugdesprongetjes.

Als een halve gek duw ik de deur open, ren de keuken in en roep op mijn enthousiastst (stststst, ik hou van dat woord): ‘Wie ... lust ... er ... pannenkoeken of poffertjes?! Ik dans en zwaai met de lekkernijen als een cheerleader met pompons. In geen tijd gaat het publiek helemaal door het lint. Er wordt gesmuld en gesmikkeld en als iedereen bijna verzadigd is, schieten er nog drie pannenkoeken en een paar poffertjes over. ‘Nog net genoeg als afsluitertje voor onze vier kinderen!’ roep ik geestdriftig. ‘Ik wil nog een pannenkoek!’ schreeuwen Wout en Brent gelijktijdig. ‘Ik ook!’ gilt Larissa meteen. Yalinka is de jongste. Ze kijkt iedereen even heel kort afzonderlijk aan en zegt dan, heel beredeneerd: ‘Ok, dan zal ik mij wel op-pofferen!’ Terwijl ze dat laatste woord traagjes uitspreekt, maakt ze met wijs- en middelvingers van haar kleine handjes het aanhalingstekensgebaar. Ze lacht, knipoogt naar mama, gooit de laatste poffertjes op haar bord en begint er lustig poedersuiker op te strooien.

Mama Sabrina kijkt naar mij. Haar ogen fonkelen. Dit is wederzijdse trots in zijn puurste vorm. Onze dochter van amper zeven heeft zonet een prima woordspeling gefabriceerd. ‘Alsof ze van mezelf zou zijn,’ zeg ik op de manier waarop een obese West-Vlaamse keukenbouwer dat zou zeggen, doelend op de woordspeling en misschien ook wel een beetje op de dochter, al twijfel ik daar niet aan. ‘De opvolging is verzekerd!’ juich ik extreem blij en ik wrijf Yalinka triomfantelijk op haar rugje. Ik kijk naar Sabrina. Haar fierheid is verdwenen, als sneeuw voor de zon. Ze heeft haar hand op haar voorhoofd, schudt van nee en kijkt mismoedig in de richting van de tuin, waar het gras nog wit is.

 


SJOUKJE ZIT ER NIET MEE


Na de moord begon hij op koelbloedige wijze het lijk in stukken te hakken met een kapmes. Hij begon met het hoofd en de armen, maar daarna kon hij niet goed kiezen wat hij nu eerst zou versnijden. Ineens hoorde hij een vreemd geluid... De politie? Hij heeft dan maar de benen genomen.

Dat las ik zomaar toevallig ergens in een boek van mezelf. Benen zijn ontzettend belangrijk in het leven. Mensen zouden er toch minstens één moeten hebben, maar bij voorkeur twee, zodat ze door mij op het verkeerde been gezet kunnen worden. Mocht je er alsnog één verliezen, dan kan je het overgeblevene best stijf houden en rotsvast bij je mening blijven. Van de nood een deugd maken en al die tweebenige betweters het vuur aan de schenen leggen, zodat ze wel anders zullen piepen. Als de wielen van een slecht onderhouden rolstoel bijvoorbeeld. In Paralympia, het land van de rolstoelatleten, is Eénbeen waarschijnlijk koning. Niet elke rolstoelgebruiker is overigens een atleet, net zomin als dat elke atleet een gebruiker is. Ik kijk neer op mensen in een rolstoel, maar enkel en alleen omdat ze zich doorgaans (slechte woordkeuze) op een lager niveau bevinden. Voor het overige is respect op zijn plaats.

Vorige week stond ik op de Boekenbeurs en aldaar sprak ik mensen aan over mijn boek. Op een gegeven moment kwam een ouder koppel half afgewandeld, of beter gezegd: de heer op leeftijd duwde de rolstoel van en met zijn grijsharige echtgenote in de juiste richting. Toevallig de mijne. Zonder nadenken richtte ik het woord tot de dame in de rolstoel. Nadat ik een dertigtal woorden gezegd had, onderbrak ze me met een frêle stem. Met tranen in haar ogen vertelde ze hoezeer ze het apprecieerde dat ik haar had aangesproken en hoe zeer de tong van haar man al deed, omdat iedereen er telkens maar van uitging dat hij het enige aanspreekpunt was omdat zijn ‘mindervalide’ vrouw waarschijnlijk helemaal niet capabel was om te antwoorden op vragen. Dat ze heus niet mentaal gehandicapt was of zo en dat ze best wel in staat was om een eigen mening te hebben en dat ze over al haar mentale vermogens beschikte, alsook over een goed gevoel voor humor. ‘Dat moet ik bijtreden,’ zei haar man de voortduwer ineens. ‘Uiteraard,’ riep ik vrolijk, ‘want je vrouw zal het niet doen!’ Er viel een kleine seconde stilte, tot ik knipoogde en lachte, waarna zij dat allebei ook deden. Vooral dat lachen. Het was een van mijn betere gesprekken van de dag en net toen ik het wilde afsluiten zei de vrouw: ‘Ik sta erop dat u een boek voor mij signeert, want het lijkt me zeer interessant.’

‘Dat is het ook,’ zei ik. ‘Maar u dringt erop aan. U staat er helemaal niet op. Dat is toch een belangrijk nuanceverschil in uw geval. U mag zichzelf nu ook weer niet gaan overschatten.’ Alweer de stille seconde, waarna ik wederom knipoogde en drie keer met mijn rode balpen op de eerste bladzijde van mijn boek tikte, ten teken dat ze maar best als de wiedeweerga haar voornaam kon mededelen, zodat het signeren naar wens kon verlopen. ‘Ik heet Sjoukje,’ zei ze met haar fragiele stemmetje, terwijl ze hunkerend naar het boek keek. Haar echtgenoot, wiens inbreng tijdens ons gesprek uiterst miniem was gebleven tot dan toe, kreeg een lachbui en riep met een sappig Tilburgs accent: ‘Die gaat haar trouwens goed af, ook al gaat ze nooit. Nee, ik sjouw de hele tijd met haar rond! En als het me lukt en ik een beetje gezond blijf, sjouw ik je nog tot het einde van mijn dagen, lieve schat!’ Waarna hij zich bukte en zijn wederhelft een kusje op de mond gaf. Daarna lachten en glommen ze in mijn richting. Ze straalden van geluk. Ik ook een beetje.

zaterdag 6 juni 2020

CENSUUR

CENSUUR

 

Schrijven

Ongecensureerd

Onbevlekt zuiver

Spelen met gedachten

Schuiven met woorden

Goochelen met letters

Strikt gestructureerd

Of

Dromerige chaos

Fabelachtige fantasie

Denderende dromen

Alles kan

Alles eruit persen

Wat erin zit

Alles moet kunnen

In de ideale wereld zou

Elke lezer

Elke schrijver

Zijn vrijheid gunnen

-----

 


DE VERSOEPELING MET VERSE SOEP


Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Mijn vrouw bakt tegenwoordig zelf. Het is een van de coronamaatregelen die ze getroffen heeft. Ze heeft gelijk. Natuurlijk heeft ze dat. Ik ben haar woordvoerder. Een warme bakker hadden we eigenlijk toch al niet meer en in de supermarkt zit iedereen met zijn of haar mogelijk besmette poten in broden, pistolets en croissants te grabbelen en te knijpen dat het een lieve lust is. Vlees kopen we er wel nog genoeg, maar dat gaat zo veel mogelijk in de diepvries, vooral om het aantal supermarktbezoeken te beperken. Onze groenten halen we bij een plaatselijke boer. Duurder misschien, maar ook lekkerder want verser, hygiënischer én de lokale handelaar ondersteunend. Ander voordeel is zijn breed assortiment, waardoor we momenteel groenten als paksoi, postelein en ‘purple sprouting broccoli’ leren kennen. We hebben nu dus een boerencontract, waarbij we 38 weken lang voorzien worden van een grote hoeveelheid groenten en waardoor onze kingsize ijskast er soms uitziet als een jungle, waarbij het niet altijd even handig is om bijvoorbeeld een flesje bier, een pot gelei of een pakje boter terug te vinden doordat ze verscholen zitten onder een hoop bladeren of stengels. Ik heb inmiddels soep leren maken, waardoor we tussen de bossen en bussels selder en prei de bomen weer zien, of althans de flesjes bier. Het was dat of een konijnenkot installeren in de ijskast. Een onderkomen voor een ijskonijn als het ware. Ik heb het overwogen, maar na enige research bleek dat dier niet te bestaan. De term wordt gebruikt voor een emotieloos, ongevoelig persoon met stalen zenuwen. Zelf ween ik dagelijks. We hebben immers massa’s te versnijden ajuinen en sjalotjes in huis en vaak vormen ze de basis voor allerlei bereidingen en snotterpartijen. Ongevoelig ben ik ook niet, want op veertig procent van mijn vingers plakken pleisters en ook de overige zestig procent vertonen lichte snij- en kerfwonden die ik allemaal voel en die er niet altijd zonder een traantje gekomen zijn. Ook stalen zenuwen heb ik niet. Soms denk ik zelfs dat mijn zenuwen gestolen zijn. Helemaal zen ben ik. ‘Kzen zen,’ zeggen we dan in het Lommels. Buitenstaanders en niet-Lommelaars zouden kunnen denken dat het Chinees of Chinese kool is, maar wij weten wel beter. Zoals mijn vrouw. Zij weet ook alles beter. Ik hou van haar, ondanks het feit dat we momenteel geen seks hebben omdat ze coronagewijs geen enkel risico wil nemen. Een versoepeling van die maatregel zag ze enkele dagen geleden nog niet zitten, ook al versoepel ik zelf alle groentenoverschotten en verzuipen we soms bijna in de door mij gekookte soep. Daarnet vroeg ze nochtans knipogend en in het bijzijn van de kinderen of ik voor morgen worst wil uitleggen. Ik hoop dat het codetaal is en sta voor het eerst sinds lang weer een klein beetje stijf van de zenuwen.

 


SPOORLOOS


Het moet rond 1992 geweest zijn. In die tijd pendelde ik treingewijs tussen mijn woonplaats Lommel en studiestad Geel. Een zalige, denderende periode, tijdens dewelke ik tweemaal daags heimelijk treinreizigers observeerde, bespiedde, afluisterde en beoordeelde. Balen zag ik als een plaatsnaambordje. Ik passeerde er dagelijks, maar deed het nooit. Meestal nam ik een boek ter hand, doch lezen deed ik zelden.

Het gebeurde dat ik tussen Lommel en Mol (de enige tussenstop) een andere alleenzitter bekeek en puur op basis van het uiterlijk en de gedragingen de persoon in kwestie inschatte. Heel af en toe stapte er dan een kennis van het target op in Mol, waarna een babbeltje volgde en ik mijn inschattingen kon toetsen aan het verhaal dat zich tussen de twee ontspon. Zo werd een doodserieuze, saaie boekhouder plots een olijke moppentapper of bleek het bleke, roodharige, godsvruchtige vlechtenmeisje aan de rechterkant in het bijzijn van haar Molse vriendinnetje te kunnen vloeken als een heidense ketter. Op die manier ontstond mijn fascinatie voor het onverwachte, het tegenstrijdige, de verborgen kantjes en de rare twists van mensen. Je kon ze ook zomaar betrappen op leugens. Het gebeurde dat een man tot in Mol beweerde dat hij al een maand gestopt was met roken en dat hij tussen Mol en Geel genotvol twee sigaretten pafte, nadat zijn vrouwelijke bijzit in Mol was afgestapt.

Natuurlijk waren er ook vaste klanten. Ik herinner me Speedy, een man van rond de vijfenvijftig jaar. Hij was kalend, maar aanvaardde dat niet. Elke ochtend had hij zijn overgebleven haarlokken minutieus over zijn maanlandschapje gekamd. Ze leken altijd vochtig. Hij zette zich steevast in de allerlaatste wagon, uiterst links achteraan. Volgens mij was hij ambtenaar en zou hij ooit reïncarneren als luiaard in de dierentuin van Antwerpen. Het leek alsof hij alles in slow motion deed. Eerst hing hij zijn jas aan de kapstok, daarna ging hij zitten en opende hij zijn boekentas. Die dateerde volgens mij uit zijn schooltijd. Oud en behoorlijk afgesleten, maar wel degelijk. Net als hijzelf. Vervolgens haalde hij een boterhammetje uit zijn brooddoos en belegde die ter plekke met een plakje kaas, die hij uit een soort belegbakje peuterde. Nadien stak hij alles weer terug en haalde hij zijn netjes opgevouwen krant uit de binnenzak van zijn jas. Die vouwde hij dan tergend langzaam open, waarna hij zijn leesbrilletje en zijn thermos uit zijn boekentas trok. Even later las hij de voorpagina en pas als hij die had doorgenomen, opende hij zijn thermos en schonk zich dan een bekertje thee in. Af en toe slurpte hij daarvan en tijdens alle hierboven beschreven handelingen maakte hij vreemde tonggeluidjes, waarbij zijn mond scheeftrok en hij knipoogjes leek uit te delen, al was dat natuurlijk helemaal niet zo. Je hebt van die mensen die met behulp van hun tong via een vreemde vorm van vacuümzuiging etensresten proberen los te weken uit allerlei tandholtes of gebitspelonkjes. Daarbij wordt een klakkend geluid geproduceerd dat door vele mensen als bijzonder storend en enerverend wordt ervaren. Niet door mij. Ik vond het net rustgevend, net als zijn hele reisritueel. Het was een houvast in een treinrit die voor de rest al genoeg verrassingen kon opleveren. Nooit kwam er iemand bij hem zitten. Nooit heb ik hem een woord horen zeggen. Ik was er niet rouwig om. Vaak overtreft fantasie elke realiteit.

Ooit gebeurde het dat ik ’s avonds op de terugweg naar Lommel helemaal alleen in een wagon zat. Onaangenaam vond ik dat niet, want dan had ik Madi nog, mijn ingebeelde Zimbabwaanse vriendinnetje. Al dagdromend had ik haar opeens gevonden. Net als Speedy, de luiaard van de laatste wagon, sprak ze niet. Ze had geen naam en geen kleren. Die kreeg ze dus van mij, die naam. Kleren niet. Op die manier kon ik haar Melo-Cakes constant begluren. Na verloop van tijd begon ze me te begrijpen en knikte ze ja. Nee scheen ze niet te kennen. Uiteindelijk vroeg ik haar ten huwelijk. Aangezien ze niet kon lezen, stelde ik eigenhandig een huwelijkscontract op, waarin ik stipuleerde dat we elke week op vrijdag verplicht zouden seksen. In gebarentaal legde ik uit wat de bedoeling was (hijgend als een hond porde ik met mijn rechterwijsvinger heftig door het kringetje dat ik gevormd had met mijn linkerduim en -wijsvinger) en ze knikte zoals gewoonlijk van ja. Later voegde ik lustig toe dat we eveneens zouden vogelen op alle dagen waarvan de twee eerste letters in haar naam voorkwamen. De realiteit kan veel fantasie verprutsen, maar een hele tijd was ik perfect gelukkig met Madi Wodozazo, het mooiste negerinnetje dat nooit heeft bestaan. Tot ze op een dag spoorloos verdween.

 

 


DE VISSER

Helemaal alleen Turend in het water Niemand om hem heen Hij is niet zo’n prater Onopvallend Leeft hij zijn leven Wat zou hij g...