Het moet rond 1992 geweest
zijn. In die tijd pendelde ik treingewijs tussen mijn woonplaats Lommel en
studiestad Geel. Een zalige, denderende periode, tijdens dewelke ik tweemaal
daags heimelijk treinreizigers observeerde, bespiedde, afluisterde en
beoordeelde. Balen zag ik als een plaatsnaambordje. Ik passeerde er dagelijks,
maar deed het nooit. Meestal nam ik een boek ter hand, doch lezen deed ik
zelden.
Het gebeurde dat ik tussen
Lommel en Mol (de enige tussenstop) een andere alleenzitter bekeek en puur op
basis van het uiterlijk en de gedragingen de persoon in kwestie inschatte. Heel
af en toe stapte er dan een kennis van het target op in Mol, waarna een
babbeltje volgde en ik mijn inschattingen kon toetsen aan het verhaal dat zich
tussen de twee ontspon. Zo werd een doodserieuze, saaie boekhouder plots een
olijke moppentapper of bleek het bleke, roodharige, godsvruchtige
vlechtenmeisje aan de rechterkant in het bijzijn van haar Molse vriendinnetje
te kunnen vloeken als een heidense ketter. Op die manier ontstond mijn
fascinatie voor het onverwachte, het tegenstrijdige, de verborgen kantjes en de
rare twists van mensen. Je kon ze ook zomaar betrappen op leugens. Het gebeurde
dat een man tot in Mol beweerde dat hij al een maand gestopt was met roken en
dat hij tussen Mol en Geel genotvol twee sigaretten pafte, nadat zijn
vrouwelijke bijzit in Mol was afgestapt.
Natuurlijk waren er ook
vaste klanten. Ik herinner me Speedy, een man van rond de vijfenvijftig jaar.
Hij was kalend, maar aanvaardde dat niet. Elke ochtend had hij zijn
overgebleven haarlokken minutieus over zijn maanlandschapje gekamd. Ze leken
altijd vochtig. Hij zette zich steevast in de allerlaatste wagon, uiterst links
achteraan. Volgens mij was hij ambtenaar en zou hij ooit reïncarneren als
luiaard in de dierentuin van Antwerpen. Het leek alsof hij alles in slow motion
deed. Eerst hing hij zijn jas aan de kapstok, daarna ging hij zitten en opende
hij zijn boekentas. Die dateerde volgens mij uit zijn schooltijd. Oud en behoorlijk
afgesleten, maar wel degelijk. Net als hijzelf. Vervolgens haalde hij een
boterhammetje uit zijn brooddoos en belegde die ter plekke met een plakje kaas,
die hij uit een soort belegbakje peuterde. Nadien stak hij alles weer terug en
haalde hij zijn netjes opgevouwen krant uit de binnenzak van zijn jas. Die
vouwde hij dan tergend langzaam open, waarna hij zijn leesbrilletje en zijn
thermos uit zijn boekentas trok. Even later las hij de voorpagina en pas als
hij die had doorgenomen, opende hij zijn thermos en schonk zich dan een
bekertje thee in. Af en toe slurpte hij daarvan en tijdens alle hierboven
beschreven handelingen maakte hij vreemde tonggeluidjes, waarbij zijn mond
scheeftrok en hij knipoogjes leek uit te delen, al was dat natuurlijk helemaal
niet zo. Je hebt van die mensen die met behulp van hun tong via een vreemde vorm
van vacuümzuiging etensresten proberen los te weken uit allerlei tandholtes of
gebitspelonkjes. Daarbij wordt een klakkend geluid geproduceerd dat door vele
mensen als bijzonder storend en enerverend wordt ervaren. Niet door mij. Ik
vond het net rustgevend, net als zijn hele reisritueel. Het was een houvast in
een treinrit die voor de rest al genoeg verrassingen kon opleveren. Nooit kwam
er iemand bij hem zitten. Nooit heb ik hem een woord horen zeggen. Ik was er
niet rouwig om. Vaak overtreft fantasie elke realiteit.
Ooit gebeurde het dat ik ’s
avonds op de terugweg naar Lommel helemaal alleen in een wagon zat. Onaangenaam
vond ik dat niet, want dan had ik Madi nog, mijn ingebeelde Zimbabwaanse
vriendinnetje. Al dagdromend had ik haar opeens gevonden. Net als Speedy, de
luiaard van de laatste wagon, sprak ze niet. Ze had geen naam en geen kleren.
Die kreeg ze dus van mij, die naam. Kleren niet. Op die manier kon ik haar
Melo-Cakes constant begluren. Na verloop van tijd begon ze me te begrijpen en
knikte ze ja. Nee scheen ze niet te kennen. Uiteindelijk vroeg ik haar ten
huwelijk. Aangezien ze niet kon lezen, stelde ik eigenhandig een
huwelijkscontract op, waarin ik stipuleerde dat we elke week op vrijdag
verplicht zouden seksen. In gebarentaal legde ik uit wat de bedoeling was (hijgend
als een hond porde ik met mijn rechterwijsvinger heftig door het kringetje dat
ik gevormd had met mijn linkerduim en -wijsvinger) en ze knikte zoals
gewoonlijk van ja. Later voegde ik lustig toe dat we eveneens zouden vogelen op
alle dagen waarvan de twee eerste letters in haar naam voorkwamen. De realiteit
kan veel fantasie verprutsen, maar een hele tijd was ik perfect gelukkig met
Madi Wodozazo, het mooiste negerinnetje dat nooit heeft bestaan. Tot ze op een
dag spoorloos verdween.